Het boek Tractatus Logico-Philosphicus van filosoof Ludwig Wittgenstein uit 1921 staat bekend als onbegrijpelijk. Hetzelfde kan worden gezegd over de roman Wittgensteins minnares, geschreven door de Amerikaanse auteur David Markson (1927-2010), in 1988 verschenen en nu pas vertaald naar het Nederlands door Erik Bindervoet en Robbert-Jan Henkes. Lieke Marsman schreef een nawoord waarin ze de inhoud van de roman met de filosofie van Wittgenstein vergelijkt.
In Wittgensteins minnares is hoofdpersoon Kate de enige overgebleven mens in de wereld, of althans, dat gelooft ze zelf. Ze woont op een strand en bij gebrek aan anderen om mee te spreken tikt ze alles waar ze aan denkt op een typmachine. Ze is kunstenares en in haar gedachten komen verschillende prominente denkers, schrijvers en schilders langs. Kate weet echter niet zeker of de feiten die ze opschrijft kloppen en verbetert zichzelf regelmatig, soms pagina’s later nog. Deze onzekerheid komt de hele roman lang terug:
‘Het is moeilijk voor te stellen dat de bewoners van twee zulke naburige huizen allebei daadwerkelijk geld zouden uitgeven voor hetzelfde boek over honkbal.
Aan de andere kant, als er een exemplaar van Wuthering Heights in beide huizen had gestaan, is het misschien twijfelachtig of ik zou hebben gespeculeerd dat er in beide huizen mensen woonden die Emily Brontë kenden.’
Plotloos verhaal
Wittgensteins minnares heeft geen plot, al is dat geen gemis. De gedachten van Kate zijn de eerste pagina’s namelijk al boeiend, maar daarna nestelen ze zich in je hoofd en kun je niet anders dan je eraan overgeven. Bij een ik-perspectief plaatst een schrijver een lezer heel dicht bij de hoofdpersoon, Markson trekt dit zo ver door dat de lezer Kate wórdt. Wanneer zij een reeks namen van filosofen of kunstenaars noemt, verdwijnt dit effect even en maakt het plaats voor de vraag wie die mensen zijn, waarvan je die namen ook alweer kent, maar Kate zorgt ervoor dat je nooit te lang afgeleid blijft. De misschien werkelijke, misschien verzonnen bespiegelingen worden afgewisseld met humor, bijvoorbeeld wanneer Kate vertelt dat ze met haar auto in het water belandde:
‘Toch begreep ik dat het in deze omstandigheden verstandig zou zijn om het portier te openen en de auto te verlaten.
Ik kon mijn deur niet open krijgen.
Ik zat trouwens de hele tijd op het dak van de auto.
Ik bedoel op de binnenkant van het dak natuurlijk. Met de rubberen automat die boven op me was gevallen.
Ik weet niet meer in wat voor auto ik reed.
Nou ja, je kon het hoe dan ook op dat moment amper nog rijden noemen.’
Ode aan de taal
Juist in de meer eenvoudige zinnen in het boek, zonder intertekstualiteit of dubbele laag, is deze schrijfstijl het sterkst:
‘Toch maakte het hele voorval me doodsbang.
Ik besef dat ik net heb gezegd dat ik helemaal niet bang was.
Feitelijk ging het zo dat ik pas bang werd toen het voorbij was.’
Hier rijst geen vraag op over waarheid of leugens of over de mentale gesteldheid van Kate, haar kwetsbaarheid is oprecht. Aan de andere kant illustreert dit citaat Kates obsessie om wat ze vertelt, góéd te vertellen. Ze zoekt secuur naar de juiste woorden, typt die en bedenkt daarna dat het beter kan, en zichzelf weer verbetert. Juist dat precieze zorgt ervoor dat Wittgensteins minnares geen gimmick wordt, integendeel, het zegt meer over het personage Kate dan alles wat ze zelf vertelt. Dat maaktdat dit boekeen ode aan de (on)mogelijkheden van taal is.
Namen als reddingsboeien
Kate vergelijkt zichzelf regelmatig met Helena van Troje. Ze benoemt onjuistheden in de Griekse mythologie en legt aspecten bloot die volgens haar vooral zijn toegevoegd om er een beter verhaal van te maken. Het gevaar dreigt dat Wittgensteins minnares te erudiet wordt voor de gemiddelde lezer, zeker doordat er veel namen van filosofen, kunstenaars en schrijvers langskomen. Kate noemt de namen echter niet omdat ze met haar kennis wil pronken, de namen functioneren namelijk als reddingsboeien. Dat past prima bij het personage dat op de universiteit vooral aandacht besteedde aan de niet-verplichte academische literatuur.
Door de vele intertekstualiteit, de niet-betrouwbare hoofdpersoon en het ontbreken van een klassieke vertelstructuur is het lezen van deze roman een uitdaging. Doorzetten wordt gelukkig beloond: Wittgensteins minnares is hypnotiserend geschreven. Het ik-perspectief wordt hier maximaal benut. Lieke Marsman geeft in het interessante en enthousiaste nawoord handvatten om het verhaal op waarde te schatten. Het is een wereldprestatie dat Markson ruim tweehonderd pagina’s aan feiten zo betoverend heeft kunnen beschrijven, het is even knap dat de vertalers erin zijn geslaagd om Wittgensteins minnares zo vloeiend naar het Nederlands te vertalen.